STUSECO 25 jaar

Dit jaar, op 16 december 2002, bestaat de Stichting ter bevordering van de Studie van de Surinaamse economie 25 jaar. In die 25 jaar zijn er vele activiteiten ondernomen, waaronder publicatie van diverse boeken rapporten en artikelen. We zullen een aantal ervan opnieuw bezien en aangeven wat er nu (nog, opnieuw) actueel aan is. Een aantal stammen nog uit het tijdperk van voor de tekstverwerkers, maar zijn gescand en op tekstverwerker bestand gezet en kunnen worden gedownload vanaf de homepage www.stuseco.org

De eerste serie is eind april 2002 hier gezet. Gedurende de rest van het jaar zullen er meerdere afleveringen onder dit kopje ACTUALITEIT volgen.




Studie economie

Economische ontwikkeling van Suriname, een inleiding, download Intro_Economie_Suriname.ZIP

Het schrijven en publiceren van het boek ‘’Economische ontwikkeling van Suriname, een inleiding’’ was de aanleiding voor de oprichting van de Stuseco in 1977. In 1979 was de eerste versie gereed en die werd in een oplage van 500 exemplaren verspreid. In 1984 volgde de publicatie door VACO in Suriname van de verbeterde versie. Die versie is nu te downloaden vanaf de homepage Stuseco, zie Intro_Economie_Suriname.ZIP (157 kB) De cijferreeksen in dat boek zijn verouderd, maar een update ervan (tot in 2001) staat in TURBOABS2002.ZIP (339 kB) eveneens te downloaden van Stuseco’s homepage.

Dit boek is nog steeds een goede inleiding voor middelbare scholieren, studenten economie en anderen die zich willen verdiepen in de studie van de macro economie.




Hoeveel ambtenaren kunnen weg?

Cijferreeksen 1954-heden, download TURBOABS2002.ZIP (339) Daarin staat een geordende data set met de data die nodig zijn voor macro economische analyse. We geven hier een voorbeeld hoe die data te gebruiken: Suriname telt 39.000 arbeidsplaatsen bij de overheid. Hoeveel daarvan zijn er teveel? President Venetiaan heeft onlangs in een interview gezegd dat circa een kwart teveel is. Uit TurboABS kan men berekenen het aantal landsdienaren (inclusief onderwijspersoneel) per 100 inwoners van Suriname: Dat waren er in 1954: 3, in 1960: 4, in 1970: 7, in 1975: 8, in 1980: 10, in 1990: 11 en in 1999: 8 De cijferreeksen uit TurboABS vormen de database voor het Surinaamse Macroabc model. De cijfers daarin betreffende het aantal arbeidsplaatsen bij de overheid zijn vergelijkbaar met die in Macroabc modellen voor andere landen (zie www.micromacroconsultants.com ) Ter vergelijking geven we ook het aantal werknemers bij de overheid per 100 inwoners in enkele andere landen:

Bonaire: 4 (1998)

St. Maarten: 4 (1998)

Curaçao: 7 (1998, intussen – na ontslag van een op de drie ambtenaren van het Eilandgebied Curaçao veel minder)

Trinidad: 5 (1998)

Aruba: 5 (1990)

Saba: 15 (1995)

Malta: 15 (1989)

Indonesia: 2 (1999)

Kenya: 1,8 (2000)

Polen: 6 (1996)

Nederland: 4,3 in 1954, 4,9 in 1982 (topjaar), 4,2 in 1998

EU15 (gemiddelde 15 landen) in 1975: 6,5 en in 1998 7,0

Deze kleine exercitie laat zien dat het aantal landsdienaren in Suriname de laatste jaren al flink is verminderd, maar dat er ook nu nog ongeveer 50% zou kunnen verdwijnen, zonder dat het aantal per hoofd van de bevolking beneden dat van de jaren zestig komt (toen de kwaliteit van onderwijs, gezondheidszorg en openbaar bestuur nog niet zo gek waren in vergelijking met nu). Bij halvering van het aantal ambtenaren komt men op het Nederlandse en Antilliaanse niveau. Dat is nog aanzienlijk meer dan in Indonesia en Kenya.

Het is helemaal niet moeilijk om het ambtenarenapparaat te laten krimpen. Men hoeft niet te wachten op donorsteun. Het kan simpelweg als volgt: Geef de landsdienaren die dat willen (exclusief hoger opgeleiden zoals leraren) de gelegenheid om met behoud van enkele jaren salaris, pensioenopbouw en ziektekosten nu ontslag te nemen. En eis van diegenen die blijven dat ze acht uur per dag gaan werken. Dan komt meteen een enorme energie vrij voor de particuliere sector. En de overheid ziet de salarislast na enkele jaren fors dalen. Zo is het succesvol op Curaçao gedaan.




Ontwikkelingshulp & Democratie

In februari 1981 publiceerde de Stuseco de nota “Suriname, ontwikkelingshulp en democratie”. De tekst van die nota is gescand en staat nu op de homepage van de Stuseco: te downloaden onder Ontwikkelingshulp&democratie Deze nota bevat veel dat ook nu nog van belang is:

Advies ter waarde van 1,8 miljard Euro voor Suriname

Zo wordt er gewezen op de mogelijkheid die het Verdrag Ontwikkelingssamenwerking uit 1975 biedt om Nederlandse investeringen te Surinamiseren. In die nota wordt ook gewezen op de mogelijkheid om in plaats van opkopen van de Nederlandse bedrijven in Suriname aandelen te kopen in de moedermaatschappijen van de Surinaamse dochters. Op basis van ABS cijfers werd berekend dat de waarde in 1980 circa 500 miljoen Nederlandse guldens bedroeg. Van 1980 tot 1983 stegen de Nederlandse aandelenkoersen ongeveer 27%. De CBS herbeleggingsindex die in 1983 op 100 stond, stond begin maart 2002 op 725. Dat betekent, dat 500 miljoen NLG in 1980 belegd in maart 2002 4614 miljoen NLG waard is. Na aftrek van de oorspronkelijke 500 miljoen NLG is dat 4,1 miljard NLG, oftewel ruim 1,8 miljard Euro winst. Deze gedachte is overigens ook al door mij in 1975 en 1976 in Suriname naar voren gebracht. Ik was toen pas 28 jaar oud, en jonge economen werden toen nog niet serieus genomen. Opeenvolgende Surinaamse regeringen hebben niets met dit idee gedaan. Hadden ze dat wel gedaan, en zouden ze het geld hebben belegd in plaats van opgemaakt, dan zou Suriname nu 1,8 miljard Euro rijker zijn geweest. Het Nederlandse bedrijfsleven in Suriname is inmiddels verdwenen. Toch blijft deze gedachte interessant, zie het artikel van de jonge Surinaamse economen van Jetinvest in DWT van 8 april 2002 over ALCOA.

Conclusie: de Surinaamse regering doet er goed aan om economen in Suriname van jonger dan 30 jaar serieus te nemen.


Sectorhulp
Besluitvorming ontwikkelingssamenwerking Nederland Suriname.


In de nota “Suriname, ontwikkelingshulp en democratie” werd door enkele Nederlandse jongelui die pas enkele jaren terug waren van een verblijf van enkele jaren in Suriname, o.a. een analyse gegeven van het besluitvormingsproces van de ontwikkelingssamenwerking Nederland-Suriname. Conclusie: Nederland moet zich terug trekken uit dat besluitvormingsproces. De planopstelling is volgens hert verdrag immers de verantwoordelijkheid van de Surinaamse Regering. Nederlandse bemoeienis werkt contra-produktief is de conclusie. Daarbij werden wel twee randvoorwaarden gesteld:
1. Er moet een democratische Regering zijn,
2. Het geld moet worden gebruikt voor ontwikkelingsdoeleinden. Bij dat laatste wordt als voorbeeld gegeven, dat Nederland geen veto mag geven als men In Suriname na rijp beraad en instemming van de volksvertegenwoordiging een spoorlijn of brug over de Suriname rivier wil bouwen. Eenentwintig jaar geleden toen die nota uit kwam, was dit een bijzonder standpunt. Immers in die tijd waren velen nog de mening toegedaan dat Nederlandse bemoeienis met het Surinaamse ontwikkelingsbeleid nodig is. Veel ideeën van de nota vindt men later, zij het in afgezwakte vorm, terug in de PvdA nota’’Suriname en Nederland: hoe verder?” van oktober 1982. Door de opschorting van de ontwikkelingssamenwerking en de monetaire chaos die er was bij de hervatting van de hulp, werden deze ideeën niet effectief. Eind jaren negentig besloot Nederland eindelijk te switchen van projecthulp naar sectorhulp. Op www.minbuza.nl onder ontwikkelingssamenwerking en daarna de sectorale benadering staat heel interessante info. Als dit ook in de praktijk betekent dat Suriname gaat beslissen, worden de ideeën uit de nota eindelijk werkelijkheid. Het is echter nu nog te vroeg om te juichen: het gevaar bestaat immers dat sector specialisten van de Nederlandse Ambassade in Paramaribo zich gaan gedragen als schaduw minister voor de betreffende sector.

Evaluatie ontwikkelingsbeleid
In de nota “Suriname, ontwikkelingshulp en democratie” werd een theoretisch kader gegeven hoe de mogelijke effecten van ontwikkelingsbestedingen te analyseren en te evalueren. Daarin werd tevens opgemerkt dat zo’n evaluatie in Surinaams belang is, dus door en voor Suriname zou moeten gebeuren, zonder Nederlandse bemoeienis. In 1984 hebben twee bestuursleden van de Stuseco een aanzet tot zo’n evaluatie gepubliceerd in ESB, het vaktijdschrift voor Nederlandse economen. Daarop hopen we later terug te komen. Het raamwerk voor evaluatie en monitoring van ontwikkelingsbestedingen is nog steeds actueel. Het zou heel goed door ontwikkelingseconomen in Suriname kunnen worden gebruikt in combinatie met het Surinaamse macro model (Macmic, of Suryamodel of CBMOD of het Mamiabc model op de homepage van de Stuseco (in TurboABS.XLS) voor evaluatie en monitoring.




Naar monetaire stabiliteit 91-96
De monetaire stabiliteit die Suriname in 1995 na zo veel jaren eindelijk bereikte, kan teniet worden gedaan als men de ervaringskennis verliest of niet gebruikt van de eerste helft jaren negentig van de vorige eeuw. Daarom is deze verzameling analyses en uitleg nog steeds van belang.
Deze verzameling van 44 artikelen, lezingen en brochures over het onderwerp monetaire stabiliteit, in de periode 1991/1996 gemaakt door Marein van Schaaijk, is nu (juni 2002) vervaardigd. Vaak werd eerst een achtergrondpaper geschreven voor een lezing, daarna enkele artikelen met (verbeterde) delen uit paper, of een brochure met nieuwe stukken en (verbeterde) oude passages. Al met al zou deze verzamelbundel tot wellicht de helft kunnen worden ingekort. Daarbij zou tevens een toelichting moeten worden geschreven om de lezer van nu te informeren over de toenmalige actualiteit, die bij de lezers van toen bekend werd verondersteld. Wellicht iets voor een afstudeerscriptie of onderzoek van Studiedienst Centrale Bank?
Deze verzameling van 44 artikelen en paper kan worden gedownload: zie onderin de homepage onder 1996: Monetair91-96.zip.




Evaluatie Ontwikkelingsbeleid
De ontwikkelingssamenwerking Nederland-Suriname werd in 1982 opgeschort en pas eind jaren tachtig voetje voor voetje hervat, maar de monetaire problematiek slokte tot in 1995 alle aandacht op en daarna kwam het onder de NDP regering eind jaren negentig weer opnieuw tot monetaire instabiliteit. Vervolgens ging de aandacht uit naar de garantiemiddelen en de discussie over een nieuwe organisatie van de samenwerking: de sectorhulp. Het groeibeleid in het ontwikkelingsbeleid heeft sedert 1982 niet centraal gestaan. Daarom is op dit moment een evaluatie van het groeibeleid over de jaren tot 1982 weer actueel.
Zo’n evaluatie is in 1984 al uitgevoerd. Onder in deze homepage valt die evaluatie te downloaden: Evaluatie1984ESB.zip




Minibudgetonderzoek
In 1993 heeft de Stuseco een mini-budgetonderzoek laten uitvoeren. Daaruit bleek o.a. dat de consumptieprijsmutatie voor hogere en lager inkomensgroepen even hoog was. Dit is ook nu van belang voor de poverty analyse. Onder in deze homepage valt minidud.zip te downloaden.




MACMIC over minder landsdienaren
Onderin op deze homepage, onder jaar 1991, kan men downloaden MACMIC.ZIP Dat bevat de tekst van het boek ‘’Een macro model van een micro economie. Daarin staat in hoofdstuk 7 op blz 232 de volgende passage:

g) Minder landsdienaren, meer overdrachten We veronderstellen hier dat het ambtenarencorps vanaf het eerste jaar van iedere periode telkens opnieuw jaarlijks met 3% zou zijn verminderd in plaats van toe te nemen zoals in feite gebeurde. Deze variant impliceert geen ontslagen, maar het slechts gedeeltelijk herbezetten van plaatsen die openvallen door natuurlijk verloop. Er is verder verondersteld dat de overheid de uitgespaarde loonsom zou besteden aan extra overdrachtsinkomens, zoals ouderdomsuitkeringen (AOV), kinderbijslag en onderstand. Deze variant is dan in eerste instantie budgettair neutraal. In tweede instantie ontstaan er echter extra inkomsten voor de overheid, vanwege de economische groei.

Die komt tot stand omdat daling van het aantal ambtenaren via toename van de open werkloosheid leidt tot loonmatiging, hetgeen vervolgens leidt tot groei van productie en werkgelegenheid van bedrijven. Volgens de werkloosheidsvergelijking leidt slechts een deel van het extra arbeidsaanbod tot toename van werkloosheid: een deel van de personen die anders ambtenaar zou zijn geworden trekt zich terug van de arbeidsmarkt. Per saldo is de toename van de open werkloosheid veel minder dan de afname van de verborgen werkloosheid bij de overheid.

Wij tekenen bij deze variant aan dat het uiteraard een groot verschil maakt of men een vermindering van het productieve dan wel improductieve deel van de overheid voor ogen heeft. In deze variant gaat het om vermindering van het improductieve deel, de verborgen werkloosheid. Zou men bezuinigen op het productieve deel van de overheid, bijvoorbeeld de ambtenaren in het onderwijs, dan zou dat op den duur leiden tot een lager opleidingsniveau van de beroepsbevolking. Dan zou men in deze variant voor latere jaren een correctie moeten aanbrengen op de arbeidsproductiviteit, dus op de loonkosten per eenheid product, hetgeen resulteert in ongunstiger prijskostenquotes.


Tot zover het citaat uit ‘’Een macro model van een micro economie’’. Intussen weten we dank zij de ervaring op Curaçao hoe het overheidsapparaat kosteloos kan worden ingekrompen: Men heeft op Curaçao eerst een lijstje gemaakt van personen en functies die onmisbaar zijn. De overigen mochten desgewenst ontslag nemen met behoud van vier jaar salaris. Een derde deel vloeide aldus af. De eerste vier jaar levert dat geen besparing op overheidsuitgaven op, maar vanaf het vijfde jaar wel. Zo iets zo in Suriname ook kunnen worden gedaan. Omdat een belangrijk deel van de ambtenaren al een nevenfunctie heeft zal het voor dat deel van de landsdienaren zelfs aantrekkelijk kunnen zijn om, met behoud van vier jaar salaris bij de overheid, zich voortaan voltijd en efficiënt met hun nevenfunctie bezig te houden. Verder kan men van de resterende landsdienaren eisen dat ze voortaan de overeengekomen acht uur per dag werken.